Neanderthaleruitsluiting leidde tot uitsterven: onderzoek onthult geïsoleerde leefwijze in Zuid-Frankrijk
AmsterdamOnderzoekers hebben Neanderthalerresten ontdekt in een grot in Zuid-Frankrijk, wat licht werpt op de oorzaak van hun uitsterven zo'n 40.000 jaar geleden. Wetenschappers van het Globe Institute aan de Universiteit van Kopenhagen vermoeden dat Neanderthaler-gemeenschappen zeer geïsoleerd waren, wat belangrijk bijdroeg aan hun uitsterven. Dit ondersteunt de theorie dat hun gebrek aan sociale interactie leidde tot een lage genetische diversiteit, waardoor ze minder goed bestand waren tegen veranderingen in het milieu en de concurrentie met vroege moderne mensen.
Toen onderzoekers de genomen van Neanderthaler-resten onderzochten, ontdekten ze aanwijzingen van inteelt en lage genetische diversiteit. Dit duidt erop dat Neanderthalers generaties lang in kleine, geïsoleerde groepen leefden. Daarentegen waren vroege moderne mensen meer sociaal verbonden en vormden zij grotere netwerken, waardoor ze de risico's van inteelt konden vermijden. Hier zijn enkele belangrijke punten gebaseerd op deze bevindingen:
- Neanderthalers hadden hoge niveaus van inteelt, wat resulteerde in lage genetische diversiteit.
- Vroege moderne mensen vormden paringsnetwerken om genetische diversiteit te behouden.
- De sociale structuren van Neanderthalers waren meer geïsoleerd vergeleken met die van vroege mensen.
Vroege moderne mensen konden spreken en kennis delen, wat hen mogelijk een voorsprong gaf op de Neanderthalers. Deze vaardigheid hielp hen bij het maken van betere gereedschappen, het delen van overlevingstechnieken en het aanpassen aan nieuwe omgevingen. Zo blijkt uit bewijs dat vroege mensen in Siberië netwerken voor voortplanting creëerden, waardoor het risico op inteelt verminderde en kleine gemeenschappen ondersteund werden. Deze sterke sociale band maakte hen waarschijnlijk beter in staat om zich aan te passen en te overleven.
Het pas ontdekte Neanderthaler-genoom uit Zuid-Frankrijk is bijzonder fascinerend omdat het behoort tot een andere groep die niet bekend is van andere late Neanderthalers. Dit duidt erop dat er in West-Europa meerdere aparte Neanderthaler-gemeenschappen waren, elk met unieke genetische eigenschappen. Deze geïsoleerde groepen hadden mogelijk meer moeite om nieuwe ideeën te delen en gezamenlijk aan te passen aan nieuwe gevaren en veranderende omgevingen.
Neanderthalers waren over het algemeen meer geïsoleerd en hadden minder contact dan vroege moderne mensen. Dit patroon van isolatie is niet alleen te vinden in West-Europa, maar ook in het Altajgebergte, waar vergelijkbare bevindingen zijn gerapporteerd.
Uit het onderzoek blijkt dat de scheiding van Neanderthaler-groepen waarschijnlijk een cruciale rol heeft gespeeld in hun uitsterven. Ondanks dat milieuveranderingen en concurrentie met vroege moderne mensen ook een impact hadden, lijkt het erop dat de onmogelijkheid om deel uit te maken van grotere, verbonden gemeenschappen de Neanderthalers kwetsbaarder maakte.
Een nieuwe studie van het Globe Institute helpt ons te begrijpen waarom Neanderthalers uitstierven. Het toont aan dat hun sociale structuren en genetische diversiteit een grote rol speelden. Dit geeft ons een beter inzicht in hoe mensen zich zowel biologisch als cultureel hebben ontwikkeld. Er is meer genetische data nodig om Neanderthaler gemeenschappen volledig te begrijpen, maar deze studie is een belangrijke stap vooruit.
De studie is hier gepubliceerd:
http://dx.doi.org/10.1016/j.xgen.2024.100593en de officiële citatie - inclusief auteurs en tijdschrift - is
Ludovic Slimak, Tharsika Vimala, Andaine Seguin-Orlando, Laure Metz, Clément Zanolli, Renaud Joannes-Boyau, Marine Frouin, Lee J. Arnold, Martina Demuro, Thibaut Devièse, Daniel Comeskey, Michael Buckley, Hubert Camus, Xavier Muth, Jason E. Lewis, Hervé Bocherens, Pascale Yvorra, Christophe Tenailleau, Benjamin Duployer, Hélène Coqueugniot, Olivier Dutour, Thomas Higham, Martin Sikora. Long genetic and social isolation in Neanderthals before their extinction. Cell Genomics, 2024; 4 (9): 100593 DOI: 10.1016/j.xgen.2024.100593Deel dit artikel